Van leerling tot opvolger
Karel Aardse
We vertoefden er letterlijk en figuurlijk in hoger sferen: het kamertje voor de hoofdakte op de tweede verdieping lag op een strategische plek in het gebouw en was voorzien van een klein balkonnetje, waar we als vorsten op het bordes konden uitkijken over het Aelbrechtsplein, de Schie, de markante spoorbrug en Spangen en tussen de bedrijven door een ‘shaggie’ rookten. Boven de ingang hadden geletterde en elitaire voorgangers van ons aanmatigend potjeslatijn aangebracht: Quod licet Iovi non licet bovi. De spreuk diende ter afschrikking van minder bevoorrechten in het gebouw die de hoge staat van Jupiter nog niet hadden bereikt en dan ook op eerbiedige afstand bleven van wat formeel de derde leerkring heette. Wie dat niveau bereikte, had de selectie van twee leerkringen doorstaan, was ‘kwekeling’ af en mocht bevoegd aan de slag in het onderwijs (akte 41a). Deze optie zorgde al voor uitdunning van de gelederen: de meeste vrouwelijke klasgenoten haakten af, omdat ze zich niet konden voorstellen ooit hoofd der school te worden (uitsluitend mannen, op juffrouw Schippers na!), of omdat ze al uitzicht hadden op de huwelijkse staat en met een eenvoudige rekensom konden bepalen dat een extra studiejaar niet loonde.
Inwijding
Onze bijzondere positie bleek niet alleen uit het voorrecht dat we in het lokaaltje mochten roken, ook de docenten straalden een soort collegiale houding uit. We waren immers bevoegden onder elkaar!
In deze joviale sfeer voelde Jan van Lambalgen zich thuis. Hij zou ons inwijden in de geheimen van de taalkunde en stuurde mij – na ampel overleg op de Idenburgschool – naar de Rotterdamse Gemeentebibliotheek, waar ik in de indrukwekkende, stille leeszaal de geroemde bundels van De Nieuwe Taalgids aangereikt kreeg.
De (oude) Rotterdamse gemeentebibliotheek
Ik probeerde daar de wetenschappelijke teksten van hooggeleerden als Van Haeringen, Kloeke en Paardekooper te doorgronden en ervoer het als een spirituele overwinning als ik enigszins kon begrijpen waar de heren zich druk over maakten.
Tijdens de cursus 1966-1967 werd zo mijn geest rijp gemaakt voor de studie Nederlands en zouden er nog talloze artikelen taalkunde volgen, ook al ging mijn voorkeur uit naar de literatuur, geïnspireerd door Henk Hollaar.
Samen namen ze het examen af, hetgeen tot wederzijdse tevredenheid met een acht werd beloond, wat een nieuwe stimulans betekende voor mijn vervolgstudie. Het enige smetje op het resultaat vond Jan in mijn literaire keuze voor Jan Wolkers. Dat kon eigenlijk niet op een gereformeerde kweekschool, maar ook dat werd op zijn bekende beminnelijke wijze opgelost. De literatuurscriptie was immers het onderdeel van Henk Hollaar, die het wel een ‘aparte’ keuze vond, maar daarvan niet al te veel liet merken…
Titaantjes
In januari 1972 keerde ik terug als docent met de wijsheid van Nederlands MO-A op zak. Dat was eigenlijk niet genoeg, maar er was een acute vacature ontstaan en omdat Jaap Spros en Jan ook nog voor MO-B studeerden, kwam dat goed uit. Zo zou de afvloeiingsvolgorde in de sectie niet verstoord worden! Door de stagebezoeken aan de Emmaschool, waar ik van 1967 tot eind 1971 werkte, was Henk Hollaar op de hoogte van mijn studievorderingen. De zaak was snel beklonken en er restte slechts nog een gesprek bij Jan Boomsma thuis, dat zeer genoeglijk verliep. Hij waarschuwde nog wel voor een tijdelijke aanstelling, maar verwachtte voldoende perspectief voor de toekomst.
Het werd hard werken om goed voorbereid voor de dag te komen, maar na korte tijd liet vertrouwensman Ruit op subtiele wijze weten dat de studenten wel tevreden waren over mij… Dat is het enige ‘functioneringsgesprek’ geweest dat ik op de PA heb gehad!
Veel steun ondervond ik vanuit de sectie: Henk zorgde voor gedegen plannen en onderwijsontwikkeling en met Jaap en Jan kon ik lief en leed over de studie delen.
In de loop van de tijd vormde de jongere generatie docenten nieuwe ideeën en plannen, mede geïnspireerd door ontwikkelingen elders in het land ter voorbereiding op de Pabo. De op handen zijnde schaalvergroting zagen we echter als een bedreiging van onze autonomie en we vreesden terecht voor onze werkgelegenheid.
In de cabaretoptredens van de WEMO.e.d. (Werkgroep Motivatie en dergelijke), gevormd door Koos Verkerk, Henk Verheij, Jan Heijboer en ondergetekende staken we de draak met de politieke en bestuurlijke ambities, zoals in een ‘Roept-u-maar-persiflage’ van Willy Alfredo:
Houdt u van schaalvergroting,
dan voelt u zich heel best
bij Deetmans jobverloting.
Dat geldt niet voor de rest!
Die denkt: dat is bedreigend,
dat valt ons lang niet mee,
want we zaten zo gezellig
en we zaten hier Okay!
Hoewel we ons allen later – als vanouds – volop hebben ingezet, ook in andere faculteiten van de Ichthus Hogeschool, voelden we ons toch verliezers en keken we weemoedig terug op de oude kweekschool en de goede tijden die we daar beleefden. In de bundel Boven Jan (1988) schreef ik in een ‘economisch liedje’: ‘Titaantjes waren wij! En omdat we verloren waarvoor we streden: ridders van de droevige figuur.’
We werden wakker in een totaal ander opleidingslandschap.
In het voetspoor
Na een periode buiten de Pabo kwam ik in 1995 terug als faculteitsdirecteur. Het waren andere tijden en er werd onder andere condities gewerkt, maar ik hoopte er toch kernen van de oude ambities te behouden in de zorg voor goed onderwijs, saamhorigheid en een herkenbare identiteit. In 2000 heb ik die traditie voortgezet aan de Marnix Academie in Utrecht, die tot op de huidige dag monosectoraal is gebleven en waar ik mijn ervaringen, ditmaal als bestuurder, kon inbrengen. Een kleine, herkenbare hogeschool en tegelijkertijd een grote Pabo met hoogwaardige nascholing en masteropleidingen. Bij dat alles heb ik het steeds als een eer beschouwd in het voetspoor te mogen werken van mijn voorgangers, Jan Boomsma en Jan van Lambalgen!